Psalm 127

1.
Umzuens is t umm een hoes te bouwn
a-j t zoonder God de Heare doot;
met óons gehaejster kuemp t neet good.
Umzuens a-j, zoonder te vetrouwn
op God, oewn stad deankt te bewaakn
en snaches neet in sloap te raakn.

2.
Umzuens om smoarns vroo op te stoan,
et zoer vedeende brood te àtn
– en oonderwiel oewn God vegàtn –
en laate wier noar berre goan…
Wo hard et meanskenkeend ook lùp –
God gef t Zinn leefste as zee slùp.

3.
De Heare gef oew hoes de zeang,
met zùens maakt Hee oew oarfdeel groot.
Hee zeangt de vruchen van oewn skoot.
As pieln wort oewe zùens edreangn
in n haane van nen heald. In t woark
maakt zee de haan’ wier joonk en stoark.

4.
Good of nen keal as in de stried
zinn God um zukke mùege gef,
dee hee as pieln in n kùkker hef.
Zee zùet vol mood in zwoare tied,
alln wee oew’ poorte binn weelt bràkn,
inteeng komm, met de viejaand spràkn.

Luisterversie

Volgt nog

Toelichting

“Umzuens” is dialect voor “tevergeefs”. Een woord dat je tegenwoordig, denk ik, niet of nauwelijks meer hoort, maar de moeite waard is voor een herwaardering.

Mùege (couplet 4) is een pragmatisch toegepast woord dat ikzelf ervaar als een mooie toevoeging. Het gaat hier eigenlijk over zonen, maar “mùege” betekent “makkers”, “kameraden” en dat wórden zonen in de strijd. Het is een berijming met een knipoog zullen we maar zeggen. Pragmatisch omdat het woord goed past in het rijmschema en ik heb er nog geen moment over gedacht om het te wijzigen.

De laatste regel van couplet 3 (In t woark / maakt zee de haan’ wier joonk en stoark) vormt een toevoeging/invulling waar je soms niet aan ontkomt, maar naar ik hoop in de geest van de psalm en als opmaat naar het vierde couplet.

De laatste regel van couplet 2 (God gef t Zinn leefste as zee slùp) roept herinneringen bij mij op aan het ontroerende gedicht “Slaap” van Muus Jacobse (Pseudoniem van Klaas Heeroma), dat hij dichtte op de Pietersberg (het huidige Diakonaal en Pastoraal Centrum de Herberg) in Oosterbeek in de periode dat hij en andere dichters (w.o. Willem Barnard) daar druk doende waren met de nieuwe Psalmberijming zoals die is opgenomen in het Liedboek voor de Kerken

Gezang 395:

O Heer, verberg U niet voor mij,
wanneer ik mij verberg voor U.
Gij weet het, ik ben bang voor U ,
ontwijk U en verlang naar U.
O ga niet aan mijn hart voorbij.

En wees niet toornig over mij,
wanneer ik U geen liefde bied.
Ik noem U, maar ik ken U niet,
ik buig mij, maar ik ben het niet
en mijn gebed is tegen mij.

Spreek zelf in mij het rechte woord.
Zo vaak ik woorden voor U vond,
heb ik mij in mijn woord vermomd.
Nu wacht ik tot Gij zelve komt
en spreekt, zodat uw knecht het hoort.

Heer, roep mij als uw dwalend schaap,
dat U niet zoekt en U niet vindt.
Geef mij, als een die Gij bemint,
geef, dat ik als uw eigen kind
uw stem mag horen in mijn slaap.