Psalm 41

1.
Wee ach gef op een meanske klean van krach
zal zeeker zaaleg wean.
As t kwoade kuemp; de HEARE is den dag
vuur um ne vaste Stea.
De HEARE zal in t leawn Zelf biej um bliewn,
Hee maakt zinn daage good.
Zinn haaters zal Hee vear, vear van um driewn,
in mùejte gef Hee mood.

2.
Ook as hee zeek op berre daale lig;
de HEARE is kort biej
zoodàt hee voort wier stoarke beene krig,
de HEARE maakt alns niej.
Ikzelf zea wal: geneas minn zeele toch,
minn zuenden zeent zoo groot.
Red miej dan, God, Iej weet: de viejaand wocht
met wille op minn dood.

3.
Zee weelt dàt zoo minn naam ten oonder geet.
En wee miej op kuemp zeukn;
dan huer iej, as hee nùes min berre steet
um in zin hatte vleukn.
Hee geet noar boetn umm slàch van miej te spràkn;
doar hoolt zee liezem road
en maakt miej zwat, wilt miej in t hatte stàkn
met voele, vaalse proat:

4.
“Kiek doar nen keal den kromme dinge dut;
t is slàch met um egoan.
En wee um doar zoo zeek op berre zut
weet: t is met um edoan”.
Nen keal den oojt minn noaber was, nog wal
minn stoete hef egàtn,
wil niks mear van miej weetn en nonverdan
hef ook hee miej vegàtn.

5.
Mer HEARE, weas geneareg, maak miej stoark,
dan zal ik ze wal kriegn!
Ik weete: Iej gaot Zelf vuur miej an t woark,
Iej doot de viejaand zwiegn.
Ik mag rechop wier waandeln in Oew lech,
Oe eeweg eare brengn
en teegn de God van Israël oprech
Amen joa Amen zegn!

Luisterversie

Volgt nog

Toelichting

De melodie van deze psalm is niet zo bekend en nogal springerig. Het is, zeg maar, een verademing als je de hierop volgende psalm 42 mag zingen. Na het “stuntelen” van psalm 41 volgt dan het uitbundige “Maar de HEER’ zal uitkomst geven!”. In de Noorderkerk te Rijssen, waar ik vroeger kerkte, zong de gemeente dan bijna het dak van de kerk af… Toch heeft de melodie van psalm 41 een zekere charme, een eigen schoonheid. Maar het vraagt wel om enige oefening (Godsdienstoefening!) om je de melodie eigen te maken. We zouden in de zondagse samenkomsten veel meer werk moeten maken van goed zingen.

Allen die mij haten mompelen tezamen over mij (vers 8a onberijmd, HSV).

De Biebel in de Twentse Sproake vertaalt dit als volgt: Oonder mekaar konkelefoest ze oawer miej… Morsink berijmt: de rakkers roddelt… een mooie alliteratie, zeker, maar geen Twents helaas… Het werkwoord koonkelfoezen (of: zee koonkelfoest) ervaar ik zelf als minder bruikbaar in een berijming; het woord heeft teveel ruwe randjes naar mijn idee en schuurt in de mond als je het zingt, als een pruimenpit die in je keel blijft haken… Al zoekend kwam ik het woord liezem tegen, een echt oud Rijssens dialectwoord met als betekenis: tersluiks, stiekem. Bovendien heeft liezem dezelfde klanken als stiekem en, gesproken over klanken, het woord heeft naar mijn gevoel zelfs een achterbakse ondertoon. Maar wel goed zingbaar… dan hoolt zee liezem road.
Een alternatief met koonkelfoest zou zo kunnen klinken:

Hee geet noar boetn umm slàch van miej te spràkn;
zee koonkelfoest en stoat
miej zwat te maakn, wilt miej in t hatte stàkn
met voele, vaalse proat.

Uiteraard ben ik benieuwd naar de mening van meelezers!

De pijn is voelbaar in vers 10 van de onberijmde psalm: Zelfs de man met wie ik in vrede leefde, op wie ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft zich tegen mij gekeerd.(HSV)
Deze man noem ik hier minn noaber – en onderschat het noaberschap niet! Hij at minn stoete. Niet zomaar (rogge)brood, maar stoete, het brood van de rijken, het beste wat ik hem voor kon zetten. Ook hij wil niks meer van mij weten en nonverdan (van nu af aan) heeft óók hij mij vergeten, zelfs hij – hee nog wal! In Johannes 13:18 haalt Jezus deze tekst aan tijdens het laatste avondmaal dat Hij met Zijn discipelen vierde, toen Hij doelde op het verraad van Judas…

Vergelding
Vers 11 onberijmd: Maar U, HEERE, wees mij genadig, en laat mij opstaan, zodat ik het hun vergeld.
Wat betreft het begrip vergelding verwijs ik naar onderstaande link:
https://www.theologie.nl/wraak-vergelding/
In couplet 5 geeft de dichter zichzelf over aan gedachten van wraak, maar corrigeert zichzelf even later: “Ik weete: Iej gaot Zelf vuur miej an t woark, Iej doot de viejaand zwiengn”.