Psalm 43

1.
O God, ik roope, huer minn koarmen,
kom vuur miej op en doo miej rech.
Et minne volk keant gin oontfoarmen;
redt miej toch oet ùer stoarke oarme.
Joa, loat wee vaalse dinge dech
toch stroekeln op de weg.
2.
Oojt huern Iej, God, noar minne stemme,
mer non – woer is Oew’ trouw ebleewn?
Gin woord dà-k nog van Oe venemme;
de viejaann zet vuur miej ne klemme,
mer Iej hebt in minn rouw, min skreewn,
miej gin beskeed egeewn…
3.
Stuer toch Oew lech en woarheajd daale;
ik zin zoo umm Oewzelf veleagn.
k Wil gearne zingn met tong en taale
biej t offer in Oew hooge zaale.
Joa, wil miej op Oew huegte dreagn,
inteegn komm met Oewn zeagn.
4.
Dan zal minn lof al hueger riezen
in t heajleg hof; doar goa ik tot
minn God; k wil Oe met psalmen priezen,
met vùlle wille ear’ bewiezen.
Zing, hoarpe, zing, zeg ieder bod
dèn God, Hee is mínn God!
5.
Is mangs min zeele doods en dùsteg
en zoo op n biestern, deep’ in miej?
Sloa ik miej bange op de bùste –
noar God opan! Hee gef oe rùste.
Minn God breng ik de daank, opniej.
Hee maakt miej stùedeg vriej!

Luisterversie

Volgt nog

Toelichting

Psalm 42 en 43 vormen feitelijk éen geheel; Psalm 43:5 (onberijmd) is hetzelfde refrein als 42: 6 en vers 12 (Wat buigt u zich neer, mijn ziel…)
In totaal zijn er 17 verzen (Ps. 42 heeft 12 verzen en Ps. 43 heeft 5 verzen). Het negende vers van psalm 42 is het middelpunt van deze beide psalmen. Er zijn 8 verzen vóor vers 9 en 8 verzen erná. Alleen in het negende vers wordt de naam HEERE gebruikt, in de overige verzen alleen de naam God. Om die NAAM (HEERE) concentreert zich ons hele leven, met alle ups en downs. Die naam is ons houvast, ook als onze ziel zich neerbuigt en onrustig is in ons. De naam HEERE is a.h.w. het oog (stilte) in het midden van de storm van ons onrustige leven.

In beide psalmen lees je over het verlangen naar Gods altaren, Gods Huis; want daar woont Hij. De psalmist zelf is ver van huis (hij is balling) en wordt bovendien bedreigd door vijanden. Hij wordt beheerst door heimwee en verlangen. Tranen en een sterk geloof gaan hand in hand. Dit laatste is opvallend. Hij roept: Wat buigt u zich neer, mijn ziel…en dan in éen adem er achteraan: Hoop op God… En dit meerdere keren. Kenmerkend is dat de psalmist te midden van alle ellende en eenzaamheid zich steeds weer en onmiddellijk toewendt tot God, Die uiteindelijk HEERE is, de Onveranderlijke, de God van het verbond (JHWH, Ik ben (er bij)). Hoop op God… Dit is tevens een vermaning aan eigen adres. Kijk niet naar binnen, maar kijk omhoog naar God. De dichter “herpakt” zich zelf. In het leven van het geloof is het kennelijk nodig jezelf van tijd tot tijd aan te pakken, toe te spreken. Blijven staren op het hart dat “doods en dùsteg” is leid tot niets; het hart omhoog heffen tot Hém is de aangewezen weg.

Hee maakt miej stùedeg vriej

De Statenvertaling en Herziene Statenvertaling spreken hier respectievelijk over “menigvuldige verlossing” en “volkomen verlossing”. De kanttekeningen bij de Statenvertaling geven aan dat in het Hebreeuws hier sprake is van de meervoudsvorm verlossingen. In veel andere vertalingen zie je dat niet terug en lees je over God die bevrijdt, of redt. Ik zocht naar een uitdrukking om de “menigvuldige verlossing” onder woorden te brengen en besloot uiteindelijk om het woord “stùedeg” te gebruiken. In het Twents heeft dat de betekenis van: voortdurend; aanhoudend; zonder ophouden; gestaag; bestendig. Van dit woord gaat een zekere rust uit. God is het die ons zonder ophouden wil verlossen, steeds weer. Hij hoeft zich niet te haasten, want tijd heeft voor God geen betekenis. Hij is de eeuwige, Hij was er al “voortijdig”. Zijn verlossing is niet een ingrijpen achteraf, op het nippertje, haastwerk, maar bij hem is sprake van een eeuwige verlossing. David roept in Psalm 70 (vers 2): Haast U, o God. David roept dan als mens die midden in de tijd staat en tijdgebonden is. Het haasten van God (menselijkerwijs gesproken) is daarentegen van een geheel andere orde.

ne klemme = een (val)strik