Luisterversie
Volgt nog
Toelichting
Ik heb wel eens gedacht: Wat geeft David het recht om zondaren te onderwijzen nadat hijzelf in grote zonden gevallen is? Ik denk dat de vraag verkeerd gesteld is: David heeft geen recht en dat heeft, denk ik, niemand van ons. We hebben wel de opdracht tot onderwijzen om twee redenen: in de eerste plaats zul je als medezondaar graag een andere zondaar willen weerhouden van zondigen omdat je weet wat de verschrikkelijke gevolgen ervan zijn. In de tweede plaats zul je een zondaar willen bemoedigen met het feit dat er bij God sprake is van “overvloeiende genade”.
Wat betreft “onhaejleg” (onheilig, couplet 2) wil ik het volgende opmerken: dit woord kom ik niet tegen in het woordenboek (wel het woord “haejleg”), maar wel veel andere woorden met “oon” of : on” ervoor zoals: onzeekr, onzuuwr, oongemak. Waarbij dan wisselend één of twee o’s gebruikt worden (“on”, “oon”; Bij “on” valt de klemtoon op het tweede deel van het woord zoals in onhaejleg, onzeekr, bij “oon” valt de klemtoon op het voorvoegsel zelf, zoals in oongemak. NB deze regel m.b.t. de voorvoegsels heb ik tot nu toe nog niet ergens kunnen vinden, maar leid ik af uit het gebruik ervan). Ik neem de vrijheid, omdat veel andere woorden ook het voorvoegsel “oon” of “on” hebben, dat toe te passen op het woord “haejleg”.
De laatste regel: “de beste bolln…” mag enigszins “oubollig” overkomen, maar feit is dat in het Rijssens dialect een stier “ne bolle” is, merkwaardig genoeg ook nog eens een vrouwelijk zelfstandig naamwoord.
“n veràsteg hatte” (couplet 4) betekent “een waarachtig hart”
In couplet 7, de zevende regel, koos ik voor het woord “offer” in plaats van “altoar”. Schönfeld-Wichers geeft in zijn woordenboek Nederlands-Twents “altoar” als mogelijkheid, maar persoonlijk vind ik het woord “altoar” wat wringen; ik vermoed dat het een vertwentsing betreft van het Nederlandse altaar. Daarom koos ik toch voor “offer”.
Wat de laatste regel betreft voeg ik iets toe aan de psalm wat er niet letterlijk staat (oet oonze stàlle), maar wat in de geest van de psalm mijns inziens verantwoord is. Er wordt in de bijbeltekst gesproken over varren (jonge stieren), maar jonge stieren zijn, naar mijn mening, de beste stieren, van daar de “beste bolln”. Bovendien is er sprake van alliteratie (beste bolln). En het dichterlijk “oog” wil ook wat… In ieder geval heb ik de lezer iets laten proeven van de keuzes waar je steeds voor gesteld wordt.