Psalm 56

1.
Weast miej geneareg in de nood, o God,
want t minne meanske zoch miej ieder bod,
zee komt noa an tot alns miej bange wort.
An t eane van minn krachen
kom ik tot Oe; ik kom met all minn klachen.
Oe pries ik, k hool Oew Woord in minn gedachen.
Dán wort de viejaann, dee miej deep verachen,
duur Oe zelf daal’ estot.

2.
Want ik vetrouw op God en bang’ miej neet,
ook as de leu min woord vedreejd en bleend
aajt teeng miej angoat en doewnùereg zeent.
Zee zett vuur miej ne klemme.
Zee wocht tot ik Oew Woord neet mear venemme,
zee loert op miej, zee haatt min leawn, minn stemme.
God, hellegt Oe, maak van dit volk ne skemme,
dee voort ten oonder geet.

3.
Iej weet t wal God, Iej tealn in min bestoan
de weage woer ik zwoarven mos; minn troann
stoat in Oew book, he-J in Oew’ flàske ‘doan.
Min viejaand vlucht in t roone.
En ik, ik roope en goa neet ten oonder.
Oe pries ik in Oew Woord; ik kan neet zoonder.
Joa, in de HEARE wort Zin Woord tot woonder
en magg’ ik vaejleg goan!

4.
Gin meanske dut miej kwoad, wat hee ook dech;
k vetrouw op God, Hee maakt minn weage rech.
En alns wa-k oojt an Oe heb too ezeg,
min offers, geew ik gearne.
Iej maakt miej vriej, de dood is neet et eane.
Minn veute stroekelt neet, ik mag tevreane
wier vuur Gods Angezichte leawn en heaneg
minn weg goan in Zin lech!

Luisterversie

Volgt nog

Toelichting

Waar ik direct tegenaan liep in deze psalm is het rijmschema: a-a-a-b-b-b-b-a. Zoals je ziet twee koppels van elk vier rijmwoorden. Zie maar eens voldoende (Riessense) rijmwoorden te vinden die ook nog eens passen bij de inhoud van de psalm. Ik heb daarom eerst een serie koppels van rijmwoorden bij elkaar gezocht en rondom passende rijmwoorden de psalm opgebouwd. Waarbij de uitdaging is dat de psalm desondanks natuurlijk klinkt, er geen geforceerde regels ontstaan én de inhoud van de psalm herkenbaar blijft. Het gevolg van al deze beperkingen (uitdagingen!) is, in dit geval, dat de berijmde psalm niet helemaal synchroon loopt aan de onberijmde psalm. Hier en daar grijp je wat vooruit, soms benoem je iets wat eerder al gezegd is. Met name in de eerste twee coupletten is dat enigszins het geval. Ik neem die vrijheid, zolang maar niet tekort word gedaan aan de inhoud van de psalm én het de zingbaarheid bevordert. Dit laatste is voor mij best wel zwaarwegend.

De vraag is of een berijmde psalm altijd en tot in uiterste consequentie moet synchroniseren met de onberijmde tekst. Of mag je een zekere vrijheid nemen, zolang je de inhoud maar geen geweld aandoet? Ik vermoed dat de antwoorden hierop nogal divers zijn… Zelf ga ik er wat pragmatisch mee om.

Ik heb diverse berijmingen naast elkaar gelegd en ontdekt dat bijna iedereen worstelt met het rijmschema. Zo kom je oneigenlijke rijmvormen tegen (lopen – roepen), of “afgeknotte” rijmwoorden (belaân, verraân). Soms ook is er sprake van geforceerde zinsbouw. Meeuse volgt Datheen en Revius, die ervoor gekozen hebben iedere laatste regel van een couplet niét te laten rijmen op voorgaande regels… de Nieuwe Psalm Berijming komt bij mij het meest natuurlijk over. Wel moet gezegd worden dat de berijmers van de NPB ervoor kiezen om veel met eigen woorden -dus vrijer – en hedendaags te zeggen; deze keuze geeft meer mogelijkheden. Dit i.t.t. een berijming die heel dicht bij het taalkleed van de onberijmde tekst wil blijven.

“t minne meanske” (couplet 1) moet gelezen worden als: “de gemene mens”. (het woord “minne” kan ook fungeren als bezittelijk voornaamwoord, bijvoorbeeld: “minne beuke” – “mijn boeken”)