Psalm 65

1.
De stilte gef an God de eare,
an Sions God de lof.
Betaalt geloften en brengt neareg
oew’ offers in Gods hof.
Iej huert van oons gebed de taale,
wat leawt mut tot Oe goan.
Al drukt de zeunden oons deep daale;
Iej hebt ze duur edoan.

2.
Wee duur God Zelf wort an eweezen
umm keend an Hoes te wean,
zal vol geluk zinn God doar vreezen
wonn in ne stille stea.
Want t Hoes van God is hoog’ en haejleg,
Hee is zoo machteg groot,
Hee dut oons rech en viej zeent vaejleg,
Hee redt oons op Zin Woord.

3.
God keant en zut vanoet de huegte
de weald, de vearste laann,
de greanzen van de zee en t druege.
Wo machteg zeent Oew’ haan’!
De boargen, hooge in de wolken
stoat vaste duur Oew’ krach.
Iej zeent in t ooge van de volken
onmeujneg groot in mach.

4.
De weald geet an, de zee mag broezen,
mer God Den golven bràk
kuemp tot oons in et zachte soezen
as Hee in stilte spràk.
Doarumme zuet de leu Oe vreezen.
Ik huer een machteg léed
as smoarns de zunne is ereezen
en soawns wier oonder geet.

5.
Iej komt en geewt oons vroo en laate
op alle akkers reangn.
Gods bàkke gef oons vùlle waater,
lup oawer van Oewn zeangn.
Want Iej alleeneg maakt oons rieke,
van Oe is al et koorn.
Iej maakt et laand, de kloetns glad lieke,
geet waater in de voorn.

6.
Ie zeangt oons, wee keant Oew’ gedachte?
Iej maakt oons leawn zoo good.
Et waater maakt de akker zachte;
de kuerntjes in de groond
komt weeleg op, dàt kan neet zoonder
Oewzelf, Iej maakt ze kloar.
En woer Iej goat wort alns een woonder,
Iej kroonnt et nieje joar!

7.
Iej komt in goodheajd oons temeute,
doot heemelsluuzen lùs.
En oonder t goan van Oewe veute
wort t weuste greun van t grùs.
Op t veald vol skùepe, huewels, akkers
kuemp stille vrea te lign.
Doar kust et koorn de heemel wakker
en alns begeent te zingn.

Luisterversie

Volgt nog…

Toelichting

De vraag is of de stilte “slechts” context is, of een wezenlijk gegeven. Spreekt God ín de stilte, of spréékt de stilte. Verschillende vertalingen neigen naar het laatste: “U komt toe stilheid…”(Naardense Bijbel); “U gewijd zijn stilte en lofzang…”(Willbrordvertaling). De Herziene Statenvertaling benadert het wat onduidelijker: “De lofzang is in stilte tot U, O God…” Maar hier staat “in” cursief afgedrukt, dus feitelijk staat er: De lofzang is stilte tot U…”
De berijming van 1967 heeft zich laten leiden door de gedacht van stilte áls lofzang: “De stilte zingt u toe, O Here…”. Soms kijk ik, bij uitzondering, stiekem bij een andere berijming als ik keuzes moet maken vanwege een lastig te vertalen tekst. Uiteindelijk hoeft ik het wiel niet opnieuw uit te vinden. Doorgaans lees ik achteráf andere berijmingen erop na en vergelijk er de Rijssense berijming mee. Ook dat kan er soms toe leiden dat ik een wijziging aanbreng. Met name de berijming van 1967 gaf voor mij de doorslag om toch de kiezen voor de beginregel “De stilte gef an God de eare”. “Steelte” zegt het woordenboek van Schönfeld, maar ik kies toch voor de schrijfwijze “stilte”, omdat ik van mening ben dat “steelte” verwarring zou kunnen veroorzaken. Dit is éen van de wijzigingen die ik aan breng in de door mij gehanteerde spelling van Schönfeld, met het oog op de zingbaarheid van de psalmen.
Om nog even op de stilte door te gaan: In 1 Koningen 19, waar God spreekt tot Elia in de woestijn, lezen we van “…het suizen van een zachte stilte…” De Naardense Bijbel vertaalt hier “… de stem van een zachte stilte…”. Een stem in de stilte of de stilte als stem? Spreekt God in de stilte of kan de stilte Gods stem wórden? Ik denk zelf dat het hier niet gaat om een principieel onderscheid. Toch vind ik persoonlijk de stilte als stem een mooie gedachte; het verheft de stilte, als liturgisch gegeven, tot veel meer dan alleen maar “stil zijn/worden”. Het verdiept het besef van Gods aanwezigheid; niet alleen vanwege de stilte, maar zodanig dat de stilte stém en, zoals in deze psalm, een lofzang wórdt.