Luisterversie
Volgt nog
Toelichting
Psalm 68 is een psalm die naar mijn gevoelen afwijkt van alle andere psalmen die ik tot nu toe berijmd hebt. Wat vooral opvalt is de hoeveelheid aan beelden en duidingen die a.h.w. over elkaar heen buitelen, waarbij je als lezer verondersteld wordt(?) de betekenissen ervan te kunnen duiden. Misschien was het voor een Oud Testamentische lezer allemaal veel duidelijker dan voor ons hedendaagse christenen, die ver van het Oude Testament af leven en veel Nieuw Testamentischer denken. De psalm is vol Messiaanse duidingen; Pasen, Hemelvaart en Pinksteren komen (soms tussen de regels door) aan ons “geestesoog” voorbij. Daarnaast is er de hoeveelheid aan beelden zoals de sneeuw op de Salmon, jaloerse bergen van Basan, een zilverwitte duif met goudglanzende vleugels; een stoet van vorsten; dansende meisjes met tamboerijnen en het (voor ons) bizarre beeld van overwinnaars die met hun voeten baden in het bloed van de overwonnen vijanden. Er zijn ook veel Oudtestamentische citaten; de psalm grijpt terug naar het verleden, maar biedt ook een profetische blik (min of meer verhuld) naar de toekomst.
Met name het beeld van de zilverwitte duif met de groen- (of geel-) gouden vleugels die klapwiekend de psalm komt binnenvliegen heeft schriftverklaarders voor de nodige vragen gesteld. Er zijn dan ook diverse uitleggingen en ik meen dat in de loop der tijd, met toegenomen kennis van het Hebreeuws, er een verschuiving heeft plaatsgevonden in de uitleg. De tekst begint met twee rijen stenen waar het volk tussen lag. Aanvankelijk werd gedacht aan de ovenstenen waartussen de stenen gebakken werden waarvan de Israëlieten, in slavernij, steden moesten bouwen. Het verwijst dan naar de verdrukking in Egypte. De uitleg is dat het volk Israël, hoewel het gebukt ging onder het slavenjuk en zwart was vanwege de dienstbaarheid, in Gods oog toch schitterde als de zilverwitte vleugels van een duif. Waarschijnlijker is het dat het om stenen gaat waarvan schaapskooien gebouwd werden. Je moet dan veel meer denken aan een toestand van vrede. Degenen die tussen de stenen liggen zijn herders en knechten, de minsten uit het volk die eveneens deelden in de buit. Ergens las ik een Joodse uitleg die het liggen tussen stenen ziet als een beeld van de vrome Jood die ijverig de Thora bestudeert (denk aan psalm 1: de man die zijn vreugde vindt in het overpeinzen van de wet dag en nacht). De nieuwe Psalmberijming maakt het mijns inziens wel een beetje bont (zie hieronder). Het is boeiend hoe verschillende berijmingen dit verwoorden:
Datheen (hij vertaalde de Franse berijming in het (oud) Nederlands):
Dengenen, die daar zitten hard
Tussen ketels als kolen zwart,
In onere versteken.
Berijming 1773:
Al laagt g’, o Isrel, als weleer,
Gebukt bij tichelstenen neer,
Toen gij uw juk moest dragen,
En zwart waart door uw dienstbaarheid…
1967 (Liedboek)
Deelt gij niet mee in overvloed ?
Zilveren vleugels, gouden gloed,
een vlucht van witte duiven,
zij dekken als de sneeuw het veld…
In deze berijming vind je niets terug over de “stenen” waartussen het volk gebukt lag. Het moet wel gezegd worden dat meerdere psalmen uit het liedboek erg compact berijmd zijn, waardoor meer dan eens details onbenoemd blijven. Ook worden beelden in elkaar geschoven zoals hierboven. De vleugels van de duif en de sneeuw op Salmon worden in éen adem genoemd.
Meeuse:
Al lag u, treurig en bedrukt,
in rouw ter aarde neergebukt
als vroeger tussen stenen,
toen u, door slavernij gekweld…
De nieuwe psalmberijming:
Door vrouwen werd de buit geteld,
terwijl hun mannen in het veld
lui bij het kampvuur lagen…
Ook de Zuid-Afrikaanse berijming “ontwijkt” het probleem van de stenen en spreekt over een toestand van vernieuwde vrede:
Maar straal daar vrede op Isr’el neer,
dan skitter hy in luister weer,
tot nuwe skoon herbore –
net soos die duif met silwerwit,
en goud wat op sy vere sit
by helder sonneglore…
Gelet op de context (vers 12 en 13) neig ikzelf naar het beeld van een volk dat leeft in vrede, nadat de vijand overwonnen is. Ik heb dat enigszins vrij omschreven met de woorden:
“Nee, t volk hoown zik neet mear te bangn! Gineene leut de moodvearn hangn”.
Letterlijk: “Het volk hoeft zich niet meer bang te maken (hoeft niet meer te vrezen), niemand liet de moedveren hangen…” De moedveren laten hangen (de moodvearn loatn hangn) is een typisch Twentse uitdrukking met als betekenis: de moed verliezen. Ik heb bewust deze uitdrukking gekozen om daarmee te anticiperen op de zilverwitte vleugels van de duif. Zo ontstaat er een woordspel: geen slaphangende vleugels, maar een klapwiekende vogel. Vrijheid in plaats van verdrukking.
Al lopen de verschillende verklaringen uiteen (teveel om hier uitvoerig op in te gaan), niettemin bijten ze elkaar niet.
Oawergoonsteg betekent jaloers