Luisterversie
Toelichting
Kop en koonekschop (couplet 3)
Hier werd ik zelf verrast door een onverwachte speling (en spelling) van het Rijssens dialect. Voor de keuze “Iej kroont zinn kop “ verwijs ik naar de Uitleg, waar ik dieper inga op het gebruik van “kop” wanneer er sprake is van hoofd als lichaamsdeel.
In de vierde regel van dit couplet is sprake van koningsschap (koonekschop). Maar volgens de Rijssense spelling (zoals Schönfeld-Wichers dat voorschrijft) moet dit geschreven worden als ”koonekskop” (vergelijk boodschap/boskop en blijdschap/bliejskop). Maar: koonekskop kan gelezen worden als “koningskop” door de minder ingewijde. Echter, ook een rasechte Rijssenaar kan hier in verwarring raken, omdat het woord “koonekskop” in het daagse Rijssens zelden of nooit gebruikt wordt. Daarom wilde ik dit eerst oplossen met het woord “koonekriek”(koninkrijk), maar bij nader onderzoek bleek me dat in vrijwel heel Twente de uitgang “schap” geschreven wordt als “schop”(bosschop, bliejschop). Ook wordt koningschap geschreven als “könninkschop” (volgens de moderne Twentse spelling), in het Rijssens als “kùnnekschop”. Schönfeld geeft meerdere mogelijkheden wat betreft de schrijfwijze van “koning”, namelijk “koonek” en “kùnnek”. Ook kom je in Twente o.a. “könning” en könnink” tegen, variaties te over. Ik gebruik zelf het woord koonek, omdat dit dichter bij “koning” komt, maar in heel Twente wordt dit woord in deze vorm verder niet gebruikt, voor zover ik kan nagaan. Dus hier ligt nog een vraag voor de dialectvorsers. Maar: om verwarring te voorkomen schrijf ik in deze psalm “koonekschop” (met ch), in plaats van “koonekskop”. Zo nodig ga ik over op het woord “kùnnek” of “kùnning”, liever dan het verhollandste “kooning”. En dan twijfel ik nog of ik, bij uitzondering, “koonengschop” moet schrijven aangezien de opeenvolging van de medeklinkers “ksch”in “koonekschop” als een struikelblok in de mond kan liggen.
Dynamiek van de psalmen.
Dan zal ons vrolijk zingen door lucht en wolken dringen.
Ik hoor het Noordermannenkoor dit couplet nog zingen, krachtig, aanzwellend, juichend en toch beheerst. Maar: de regel “door lucht en wolken dringen” staat helemaal niet in de Bijbel. En toch misstaat het niet. Het geeft de psalm, in combinatie met de melodie, een enorme dynamiek.
Dit plaatst ons voor een dilemma: je wilt als berijmer zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke tekst blijven, maar je kijkt dan (soms!) wel eens jaloers achterom naar de vrijheid die de berijmers van 1773 namen. Ik heb het erop gewaagd: wat ik aanvankelijk in éen couplet compact had samengevat heb ik uiteindelijk toch “uitgesmeerd” over twee coupletten (7 én 8). En ik heb er geen spijt van. Ik ben altijd (en nog) van mening dat een psalm goed zingbaar moet zijn en daarmee bedoelde ik (tot nu toe) vooral te zeggen dat woorden en klanken zo vloeiend mogelijk op elkaar moeten aansluiten. Maar zingbaarheid heeft ook te maken met melodie en dynamiek. Daarom zul je als berijmer soms zo vrij moeten zijn (en soms ontkom je er niet aan!) om regels toe te voegen die je letterlijk niet als zodanig in de psalm tegenkomt, maar binnen de context acceptabel zijn. Ik ben altijd terughoudend geweest hierin (op een enkele uitschieter na…), maar meen dat omwille van de zingbaarheid, in de meest ruime zin van het woord, enige vrijheid genomen mag worden om de eigenheid van de psalm zo goed mogelijk tot haar recht te laten komen.
Couplet 6: “Zee prakkezeert zik dinge oet” (Ze prakkezeren zich dingen uit); ze bedenken van alles en nog wat (wat lelijk is).