Psalm 75

1.
Oe de lof en daank, o God,
want kort biej oons is Oew Woord.
Neum Zinn Naam en maak Um groot,
priest Zinn woondern ieder bod.
Op Min uure, langs Minn weg
kom Ik, spràk Ik ealke rech!
2.
Heel de weald mag skuddn en beewn,
t meanske fiddern van de skrik.
As God spràk dan bangt ze zik.
God keump nùeder op oons skreewn.
Met pilasters, groot en stoark
dreg Hee Zelf Zin skeppingswoark.
3.
Teengn al t goddeloos geweeld,
teengn et meanske, stom en bleend
met de nueze in de weend
den zikzelf nen God vebeelt,
zeg Ik: weas toch neet zoo dwoas,
skaejt toch oet met oew geroas!
4.
Keump oew’ hulpe oet ne stea
in et oost- of westerlaand,
van de weuste, rots en zaand?
Nee! want Gód zal Rechter wean;
t eene meanske wis Hee of,
n aander buurt Hee oet et stof.
5.
Want Gods beeker, zoonder moat
vol met wien, et skoemmt tr van,
gùt HEE oawer alleman
dee slim wille hebt in t kwoad.
Sloekn zùet zee, met n lessen oam,
al t bezeenksel, tot op n boam.
6.
Ik, ik zal vuur Jacobs God
zingn, joa eeweg psalmen zingn.
Hee, Den de vegaadering
van godloozen daale stot,
mer wee ach gef op Gods wet
op ne hooge plaase zet.

Luisterversie

Toelichting

Lange tijd had ik deze psalm voor me uitgeschoven, aangezien ik de melodie lastig vind om er een Rijssense berijming van te maken. Er zijn een aantal melodieën die (naar mijn gevoel) niet zo synchroniseren met het karakter van het Rijssens dialect. Met name het eerste couplet kostte me veel moeite. Maar omdat deze psalm ook de 75e psalm is die ik berijm, nam ik me voor dat het dan ook deze psalm  moest zijn, mede vanwege de aanhef: 
     Oe de lof en daank, o God,
     want kort biej oons is Oew Woord.
     Neum Zinn Naam en maak Um groot,
     priest Zinn woondern ieder bod.
Maar nadat ik me door het eerste couplet heen geworsteld had ging het een stuk beter, zoals vaker het geval is. 
Stoplappen
Ik heb een hekel aan stoplappen, maar soms ontkom je er niet aan. Zo ervaar ik de regel “priest Zinn woondern ieder bod” als een stoplap, met name het laatste deel: “ieder bod” (iedere keer; steeds weer). Zoiets als wanneer in de psalmen “lot” rijmt op “God”. Maar we geloven niet in “het lot” daarentegen is het goed om God “ieder bod” te “priezen”. Zo bezien is “ieder bod” dan toch geen stoplap, maar een herhaalde aanmoediging. Maar toch… 
In couplet 5 ben ik me op bijna onbehoorlijke (?) wijze te buiten gegaan om op nogal plastische wijze de bittere beker van Gods ongenoegen te omschrijven. Met name de laatste twee regels: “Sloekn zùet zee, met n lessen oam al t bezeenksel, tot op n boam” (Slikken zullen ze, met de laatste adem al het bezinksel (droesem) tot op de bodem…). Hoewel, de Naardense Bijbel doet er niet voor onder: “…slechts haar droesem slurpen en drinken alle bozen op aarde…” En weer kan ik niet nalaten de Afrikaanse berijming te citeren die zich ook vaak treffend en krachtig uitdrukt:
     In Gods hand ’n beker blink;
     en die druppels skuim en spring
     uit die bitter mengeling
     waar die sondaars van moet drink;
     ja, die goddelose mond
     suig die droesem tot die grond.
“Op Minn uure…” (couplet 1)
Ik moest denken aan wat er staat in het Johannes Evangelie (Statenvertaling Hfst. 13 vers 1): “Jezus, wetende dat Zijn ure gekomen was…” Meermalen zegt Jezus: “Mijn ure is nog niet gekomen.” Het woord “uur” schrijf je in het Rijssens ook als “uur”, maar ik heb gekozen voor “uure” omdat dit een vertrouwde uitdrukking is. Gevoelsmatig vind ik het beter klinken en ook dichterlijker. Vergelijk: Op Minn uur en langs Minn weg… Of: Op Minn uure, langs Minn weg…       
Vegaadering (couplet 6)
Oud Rijssens voor vergadering is: vergaadrege. Je hoort of leest het zelden of nooit (meer). Met mijn hang naar vroeger zeg ik: jammer! Maar taal is in beweging en in Rijssen zegt men tegenwoordig gewoon “vergadering”. Het moet ook rijmen op “zingn” in de regel erboven. Om het toch een zweem van Rijssens te geven schrijf ik het “fonetisch” als “vegaadering”. Ook hier heeft het Algemeen Nederlands het Rijssens dialect overwoekerd.