Psalm 30

1.
Oe pries ik, HEARE; op min skreewn
heb Iej de viejaann ofjach ‘geewn.
Iej hebt ehuerd noar min gebed
en oet de deepte miej ered.
Ik reupe en op all minn klachen
gaf miej de HEARE nieje krachen.
2.
Iej, HEARE, in minn deepste nood
woarn Iej minn zeele vuur de dood.
Iej redn van t graf; non mag Oewn knech
wier leawn en waandeln in Oew lech.
Met psalmen kom ik Oe temeute;
k hebb vaste groond oonder de veute.
3.
Wee trouw is: breng met bliej geklaank
Zinn haejleghaejd de lof en daank.
Zinn helleghaejd tràft oons wal eawn;
mer in Zinn goodhaejd is et leawn.
Noa vùlle gùln in bange nachen
kuemp oons de dag temeute lachen.
4.
k Zea teengn miejzelf in min gemood:
zoo heaneg an kuemp alns wal good…
De HEARE maakt minn weage rech,
k zal noojt mear stroekeln op de weg.
Zinn goons is aaltied vast’ en zeeker,
k zal eeweg leawn biej brood en beeker.
5.
Mer toew vebùrg de HEARE Zik
en oawervùl miej groote skrik.
Ik smeekn en reup: O HEARE, woch
neet lenger, kom en help miej toch!
Iej hebt toch an minn dood ginn wille,
want t koolde graf is stom en stille.
6.
Gef dan min graf an God de lof?
Kan ik Oe priezen oet et stof?
Ginn meanske huert nog oet minn moond:
De HEARE is getrouw en good!
Iej, luster, weas miej toch geneareg,
weas toch minn Helper, Iej, minn HEARE!
7.
Toew gaf Iej miej, instea van rouw,
nen raejdaans in Oew’ groote trouw.
Iej hebt min rouwkleed vot edoan;
vol bliejskop mag ik vuur Oe stoan.
k Wil Oe met psalmen ear’ bewiezen,
minn God en HEARE eeweg priezen.

Luisterversie

Toelichting

Uitleggers van deze psalm verwijzen nogal eens naar de ziekte van koning Hiskia (Jesaja 38) waar dezelfde “thematiek” speelt. Wat opvalt is de nadruk op het leven nu!

Je zou de vraag kunnen stellen in hoeverre in het OT het leven na de dood een rol speelde, hoe helder het beeld was dat men daarvan had. In het NT komt dit veel uitdrukkelijker aan de orde. Toch was er zeker een verwachting van het leven na de dood, zoals Jakob die uitsprak op zijn sterfbed: Op Uw zaligheid wacht ik, HEERE. Duidelijk is dat in ons, mensen, een sterke drang aanwezig is om te leven en dat de dood als onnatuurlijk, een vijand, wordt ervaren. In de psalmen ontmoeten we geen volmaakte heiligen, maar mensen van vlees en bloed zoals wij, die sterk hangen aan het leven en dat uitspreken. Dat is de eerlijkheid van de psalmen, nl. dat ze (ook) zo menselijk zijn en dat onze angst en kwetsbaarheid uitgesproken mag worden voor het aangezicht van God(!) en dat we ook dan een genadig God ontmoeten…

Vers 6 van de onberijmde psalm is een bekende tekst geworden: “…een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid” (SV).
De NBV zegt het als volgt: “Zijn woede duurt een oogwenk, Zijn liefde een leven lang”.

Het verschil lijkt klein, maar feitelijk zegt de Statenvertaling dat er leven is in Zijn goedgunstigheid en dat reikt m.i. verder en dieper, dan dat Zijn liefde een leven lang is. Persoonlijk kies ik voor de optie van de Statenvertaling en probeer dat als volgt weer te geven in de psalmregel: “Zinn helleghaejd tràft oons wal eawn; mer in Zinn goodhaejd is et leawn”(Zijn toorn treft ons wel even, maar in Zijn goedheid is het leven).

Couplet 2: “…woarn Iej minn zeele vuur de dood…” betekent: behoede U mijn ziel voor de dood…

En let in couplet 3 op de woorden haejleghaejd en helleghaejd (heiligheid en toorn).